Hugo en Flory over Straathistories Brusselsestraat

Flory Vloeberghs (78) is geboren in de Brusselsestraat en Hugo Geeraerts (82) woont al 15 jaar in de Tessenstraat, een zijstraat van de Brusselsestraat. Ze delen hun liefde voor Leuven en het Leives dialect en zetten allebei als vrijwilliger mee hun schouders onder Straathistories Brusselsestraat.

10 november 2023

Hugo: Ik woon op een appartement in de Tessenstraat, maar ben afkomstig uit de Matadiwijk. Daar bracht ik ook mijn jeugd door en mijn eerste huwelijksjaren. Daarna woonde ik 30 jaar in de Schapenstraat tegenover het Begijnhof.
In de jaren 1990 begon mijn interesse in Leuven, onder andere door actief te zijn bij de Jaartallen en den Akademie van ’t Leuvens dialect. Intussen kan ik met trots zeggen dat ik één van de vijf mensen ben die het dialect ook kan schrijven.
Door lang in het voormalige wachtershuis van het Begijnhof te wonen, kreeg ik interesse in het Begijnhof en begon ik dingen op te zoeken. Mijn interesse voor Leuven en de geschiedenis werd verder aangewakkerd tijdens mijn dagelijkse wandelingen door de stad. Terwijl kijk ik rond en stel ik me vragen over wat ik zie. Nu heb ik tijd om daarmee bezig te zijn.

Flory: Ik ben geboren in de Brusselsestraat in het huis van mijn grootvader Philippe. De oorlog was net gedaan. Hij had een winkel met porselein en lijsten. Mijn grootvader was weduwnaar. Toen hij ziek werd, verhuisde mijn moeder naar de Brusselsestraat om voor mijn bompa te zorgen. Zo werd ik dus geboren in de Brusselsestraat op nummer 154, schuin tegenover de Cuythoek.
Net voor mijn plechtige communie verhuisden we naar Wilsele, naar een huis op de Boelenberg (Leuvens voor de Keizersberg). Nu woon ik zelf op de grens van Wilsele en Herent.

Hoe raakten jullie betrokken bij Straathistories Brusselsestraat?

Flory: Ik weet niet meer waar precies, maar ik hoorde dat ze nog hulp zochten voor Straathistories Brusselsestraat. Ik had al andere boekjes gezien, bijvoorbeeld dat van ‘den Belvue’ (Leuvens dialect voor de Martelarenlaan, red.) en de Mussenstraat. Ik vond dat heel interessant, dus toen ik las dat er eentje van de Brusselsestraat zou komen, wilde ik wel meewerken.

Onze geschiedenis, die moeten we behouden.
- Flory

Ik was vroeger al heel geïnteresseerd in geschiedenis en nu heb ik veel tijd. Ik heb mij ook al veel ingezet voor ’t Leuvens dialect; ik ben al 20 jaar directeur van den Akademie voor ’t Leives dialect.

Hugo: Ik had iets gehoord over Straathistories Matadi en aangezien ik daar geboren ben en er mijn jeugd doorbracht, leverde ik ook een bijdrage. De aanpak van de initiatiefnemer Bob Pleysier interesseerde me. En dan las ik de oproep naar extra medewerkers voor een Straathistories over de Brusselsestraat. En ik stelde me kandidaat, net als Flory. We kenden elkaar ook al he van ‘den Akademie’.

Ik kreeg al meteen inspiratie, zonder eigenlijk al veel over de straat te weten. Ik wist bijvoorbeeld wel dat Louis Tobback afkomstig was uit de Brusselsestraat. En ik maakte tijdens mijn wandelingen ontelbaar veel foto’s, bijvoorbeeld van de afbraak van de Sint-Pieterskliniek. In mijn zoektocht stootte ik al snel op het boek ‘De steenstraete vroeger… en nu’ van Paul Reekmans, voormalig voorzitter van het Leuvens Historisch Genootschap met roots in de Brusselsestraat, en Ramon Kenis, huidig voorzitter van het Leuvens Historisch Genootschap. Dat was voor ons een goede basis om op verder te bouwen.

Flory en ik hebben vooral naar mensen die verhalen over het dagelijkse leven konden inbrengen en zo kwamen we wel tot een lijstje met contacten.

We hebben vooral veel babbeltjes gedaan.
- Hugo
Hugo en Flory met de publicatie
Foto: Jan Crab

En die babbels dan verwerkt in getuigenissen, waaronder jouw herinneringen als kind, Flory?

Flory: Ja, Ik zat dikwijls aan de voordeur op een schabelleke (Leuvens voor ‘voetbankje’) met mijn bompa naar de auto’s te kijken. Dat waren er toen nog niet veel. En ’s avonds kwam er een man op de fiets met een lange stok: de lantaarnaansteker. Schuin over het huis stond een lantaarn.
En twee huizen verder was een triperie. Daar verkochten ze orgaanvlees: longen, hart, nieren, lever, kalfszwezeriken, ... Nu is dat sjiek, maar toen was dat goedkoop. De winkeldame verwittigde mijn moeder altijd als er verse binnengekomen waren. Haar hond heette Bella dus wij noemden haar madame Bella (lacht)! Dat was een heel vriendelijke madame.

Stadswater was er nog niet, dus mijn moeder moest steeds met een grote kan water van de waterput die helemaal achteraan lag, naar de tweede verdieping. Want daar woonden twee studenten geneeskunde. Achter het huis was nog een binnenplaats, een atelier en een tuin. Op de binnenplaats stond een pomp. In de winter verbrandde mijn moeder krantenpapier om die te ontdooien. Voor mij als kind waren dat hele grote vlammen en leek dat precies een echt brandje.

Hoe verliep het maakproces verder, Hugo?

Hugo: Eerst was het nogal chaotisch, allemaal kleine zaken bij elkaar. De oorspronkelijke initiatiefnemer is gestopt om familiale redenen en dan heb ik zo’n beetje de leiding genomen en een structuur gemaakt waarop we konden verder werken. Het proces heeft veel langer geduurd dan voorzien: in totaal 4 jaar, maar daar moet je door corona al 2 jaar van schrappen.

Ik vond het heel fijn om allerlei zaken te ontdekken. Bijvoorbeeld dat de Brusselsestraat oorspronkelijk drie straten waren die één zijn geworden. De Dijle komt er vier keer door, er staan drie standbeelden. Zo merk je ook al snel dat het een belangrijke straat is.

Het is een geweldige straat en de verhalen zijn nog lang niet uitgeput.
- Hugo
Iets fout of onduidelijk op deze pagina? Meld het ons.